Een groot deel van de Nederlandse jongeren die ict-onderwijs volgt, maakt zich weleens schuldig aan cybercrime.
Dit blijkt uit onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam en het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshaving (NSCR). Iets meer dan de helft van de ondervraagde jongeren met ict-onderwijs had recent een online-delict gepleegd. Dat gold voor zowel overtredingen die alleen online mogelijk zijn, zoals hacking, als voor online-delicten die ook offline mogelijk zijn, zoals fraude.
Veel voorkomende eenvoudige online-vergrijpen waren: hacking door het raden van wachtwoorden, het kopiëren/stelen van bestanden en online-pesten of bangmakerij. Maar ook meer geavanceerde operaties kwamen regelmatig voor, zoals hacking via technische applicaties of exploits, online-fraude en websites veranderen. Bij de onderzochte groep kwamen online-delicten zelfs vaker voor dan reguliere offline-vormen van criminaliteit zoals diefstal, vernieling of geweld.
Uit het onderzoek blijkt dat het niet zo makkelijk is onderscheid te maken tussen jongeren die ´goede´ en ´slechte´ dingen doen met computers en ict. De onderzoekers spreken van een verrassende samenhang tussen positief en negatief cybergedrag.
Sociale omgeving
Veel jongeren die online de wet overtreden, gebruiken hun ict-vaardigheden tegelijkertijd om anderen te helpen of zich maatschappelijk in te zetten. Dit betekent dat jonge daders van online-misdrijven zijn te stimuleren hun vaardigheden positief in te zetten.
Tot nu toe was nog maar weinig bekend over de kenmerken van jongeren die zich schuldig maken aan verschillende vormen van cybercriminaliteit. Zo was niet duidelijk in hoeverre individuele eigenschappen doorslaggevend zijn of dat ook kenmerken van de sociale omgeving een rol spelen.
Het rapport ‘Understanding cybercriminal behaviour among young people’ is gebaseerd op een grote steekproef onder 892 jongeren tussen de vijftien en 25 jaar, die ict-gerelateerd onderwijs volgen in het vo, mbo en hbo. Bijzonder aan dit onderzoek is dat het sociale netwerk van schoolvrienden uitgebreid in kaart is gebracht, waardoor de rol van criminele vrienden is te onderzoeken.
Het onzichtbare karakter van cybercriminaliteit wil dat ongeveer de helft van de leerlingen niet op de hoogte was van de cyberdelicten van schoolvrienden. Vooral voor pure cyberdelicten vonden zij dit lastig in te schatten. Hun eigen gedrag was dan ook sterker gerelateerd aan hun perceptie over het cybergedrag van deze vrienden, dan aan het daadwerkelijke gedrag. Dit suggereert dat jongeren de neiging hebben om hun cybergedrag aan te passen aan hoe zij denken dat hun vrienden zich gedragen en niet aan hoe hun vrienden zich daadwerkelijk gedragen. Het kan ook betekenen dat jongeren denken dat hun vrienden meer op hen lijken dan daadwerkelijk het geval is.
Het onderzoek suggereert dat scholen negatief cybergedrag tijdig kunnen signaleren en hun leerlingen zouden kunnen stimuleren om hun ICT-vaardigheden op een positieve manier in te zetten. Het lijkt zinvol om de preventie van cybercrime te richten op risicogroepen zoals jongeren die ICT-onderwijs volgen.